×
Na dat Andalusie met de Islam haar bloeiperiode heeft gekent, gaven de moslims de fakkel door aan de christenen , die op hun beurt met een ijzeren hand over Andalusie regeerden, in dit Artikel lees je hoe Andalusie haar val meemaakt en hoe de spaanse tolerantie onder Islamitische gezag zijn einde kende.

 De val van Al-Andalus

[ Nederlands - Dutch -الهولندية ]

revisie: Abo Abdillah

Kantoor voor da'wa Rabwah (Riyad)

2013 - 1434

سقوط الأندلس

« باللغة الهولندية »

مراجعة: أبو عبد الله

2013 - 1434

Al Andalous

Met de vestiging van de Islamitische Staat in al Madinah door de Boodschapper van Allah (swt) in het jaar 622 na Christus (jaar 0 in islamitische jaartelling; Hidjri) werd een nieuw hoofdstuk in de wereldgeschiedenis ingeleid. Echter, in eerste instantie bleef deze gebeurtenis in Europa onopgemerkt, ook al breidde deze staat zich met grote snelheid uit, in het bijzonder onder de tweede van de rechtgeleide Khaliefen ‘Umar (ra), wiens Kalifaat duurde van 634 tot 644 n.C., oftewel de jaren 12 tot 22 Hidjri.

Alhoewel het ontstaan van de Islamitische Staat in eerste instantie voor de Europeanen niet meer dan een randverschijnsel was, binnen honderd jaar na haar vestiging had de Islamitische Staat de confrontatie met de Europese staten tot op Europese bodem gebracht. In 711 n.C. (89 Hidjri) zette Tarik Ibn Ziyad tezamen met 7000 soldaten voet op het Iberisch schiereiland. De plaats waar zijn leger voet aan wal zette,draagt vandaag de dag nog zijn naam, want Gibraltar is afgeleid van het Arabisch “Djabal at Tariq”, oftewel “Berg van Tariq”.

de berg van Tariq

Nadat de west-gotische koning Roderick met zijn leger verslagen was, gaf de toenmalige hoofdstad van het west-gotische rijk Toledo zich over, en was voor de eerste maal de islamitische heerschappij gevestigd op het vaste land van Europa. Vier jaren later had deze heerschappij zich over bijna heel het Iberisch schiereiland uitgebreid, op een klein gebied in het noorden na, dat onder christelijk heerschappij bleef. De moslims hernoemden islamitisch Spanje tot Al Andalus, waarvan Córdoba de centrale stad werd.

Met uitzondering van de tot dan toe heersende elite begroetten de bevolking de komst van de moslims niet enkel, maar zij zagen haar zelfs als bevrijding. Dit was in het bijzonder het geval voor de Joden, die zelfs aan de zijde van moslims ter strijde waren getrokken. Voor de aanwezigheid van de moslims had men op het Iberisch schiereiland geprobeerd door middel van geweld- en strafmaatregelen de Joden tot het Christendom te bekeren. De omstandigheden voor de Joden waren daarmee altijd afhankelijk geweest van de gemoedstoestand van de heersers, en van hoe strikt zij het bevel tot vervolging van de Joden ten uitvoer brachten. Pas met Islam werden voor het eerste duidelijke verhoudingen vastgesteld, omdat in Islam de status van de niet-moslims onder haar heerschappij is bepaald. Wie onder islamitische heerschappij zich niet bekeert tot Islam, die verwordt tot dhimmi onderdaan van de Islamitische Staat. Hij of zij heeft daarmee het recht verworven bescherming van eer, bezit en leven te eisen van de Islamitische Staat, en vrije uitoefening van de eigen religie. En de dhimmis is toegestaan recht te spreken volgens eigen religie bij aangelegenheden binnen de eigen gemeenschap, wat wil zeggen zolang er geen moslims betrokken zijn, in wel geval volgens Islam recht wordt gesproken. Daarmee was er geen enkele andere plaats in Europa waar de Joden zo in zekerheid konden leven als in islamitisch Spanje1.

Hetzelfde goldt voor het christelijk bevolkingsdeel van het Iberisch schiereiland. Men accepteerde niet enkel de nieuwe politieke verhoudingen, maar streefde zelfs toenadering na. Dit uitte zich het beste door het leren van de Arabische taal, als gevolg waarvan de christenen in Al Andalus bekend werden onder de naam “al Must’aribun”, oftewel “de gearabiseerden”. De vandaag de dag nog altijd bestaande Spaanse uitdrukking “Mozarabier” is hier van afgeleidt. Het Arabisch werd hiermee zelfs de taal van de niet-moslims op het Iberisch schiereiland, wat zich zelfs in de naamgeving uitte. Objectief gezien, had men de moslims als vijandelijk bezetters ervaren dan had zich dit zeker op zijn minst in behoud van de eigen taal geuit. Buiten dit heeft er zich onder het niet-moslim bevolkingsdeel nooit enig noembaar verzet tegen de moslims voorgedaan2. En ergens ondanks de zekerheid die de niet-moslims op het Iberisch schiereiland geboden werd, namen velen van hen het islamitisch geloof aan. Voor hen die deze stap namen golden vanaf dat moment dezelfde rechten en plichten als voor de andere moslims.

Toen de moslims naar Spanje kwamen namen zij hun enorme kennis met zich mee, welke verschillende toepassingen had en het land tot bloei deed komen. Met hun bewateringstechnieken maakten de moslims bijvoorbeeld voorheen onvruchtbaar land bebouwbaar, als gevolg waarvan de landbouw een grote ontwikkeling tot vooraanstaand in Europa doormaakte. Nieuwe plantensoorten werden geïntroduceerd door de moslims, zoals de sinasappel uit Perzië. Van invloed op het economisch welzijn was tevens de uitvoer die op gang kwam van leder, keramiek en papier vanuit al Andalus naar Europa, en andere stoffen die in Europa als luxe artikelen golden omdat men zelf de benodigde kennis voor de fabricatie hiervan ontbeerde. Ook de wetenschap kon onder Islam als nooit te voren tot bloei komen. Islam in al Andalus bracht niet enkel moslim geleerden voort, maar tevens uitstekende niet-moslim geleerden. Maimonides (1135 - 1204, de bekende joodse rabbijn, filosoof en arts, schreef zijn meest vooraanstaande werk “De Gids voor de Verwarden” in het Arabisch. De joodse geschiedschrijving spreken voor wat betreft de Joden van al Andalus over de “Zilveren Periode” en de “Gouden Diaspora”3.

De rest van Europa kwam hierdoor met een vooruitgang in aanraking die het in eerste instantie verketterde, en pas honderden jaren later benutte, zoals bijvoorbeeld de straatverlichting. Maar desalniettemin, hetgeen de moslim en niet-moslim geleerden uit islamitisch Spanje op het gebied van geneeskunde, wiskunde en astronomie tot stand hebben gebracht, gaat iedere verbeelding te boven.

Córdoba was omstreeks het midden van de tiende eeuw volgens de christelijke jaartelling tot grootste en rijkste stad van Europa opgeklommen. Men schat haar inwoneraantal destijds op 400.000 tot 500.000, in een tijd waarin met uitzondering van Konstantinopel geen enkele Europese stad meer dan 30.000 inwoners had. De stad werd tot een centrum voor de wetenschappen, en kon de bijbehorende totstandbrengingen in het veld van welzijn en architectuur overleggen. Met haar 50 ziekenhuizen, 80 openbare scholen, 17 hogere leerinstellingen en universiteiten en 20 openbare bibliotheken was Córdoba de rest van Europa ver vooruit gestreefd. In het bijzonder overtrof het boekenbestand van Córdoba alles wat men in de rest van Europa aan kon treffen. Sommige bibliotheken in de stad beschikten over honderdduizenden boeken, iets wat naar de maatstaf van islamitische bibliotheken niet buitengewoon was. Echter, wanneer men dit vergelijkt met de bibliotheek van het klooster van St. Gallen dat toendertijd met haar 600 boeken een van de grootste en bekendste was in Centraal-Europa, dan ziet men in de rijkdom aan kennis waarover de moslims beschikten. Hiernaast beschikte eenieder van enige aanzien in al Andalus nog over een eigen, private bibliotheek.

Wat de moslims op het Iberisch schiereiland opgebouwd hadden, vernietigde de Reconquista (de “wederovering” door de christenen van Spanje op de moslims) op haar beurt op barbaarse wijze. Ook al bestond onder de christenen het idee van herovering van het Iberisch schiereiland reeds sinds de opening van het gebied voor Islam, pas in 1492 n.C. (870 Hidjri) slaagde men er in het laatste bereik van de islamitische heerschappij op Spaanse bodem, Granada, te verslaan.

Hoewel de moslims in een tijdsbestek van slechts enkele jaren bijna heel het schiereiland veroverd hadden, bleef - zoals reeds verhaald - noordelijk Spanje in niet-islamitische handen. Dit was de plaats waar degenen die niet onder islamitische heerschappij wensten te leven neergestreken waren. Hier werd in 718 n.C (96 Hidjri) het Koninkrijk Asturië gevestigd, met als hoofdstad Oviedo, dat tot front voor de weerstand tegen de moslims zou verworden. In hetzelfde jaar - ook al noemen sommigen bronnen hiervoor het jaar 722 - leden de moslims een nederlaag nabij Covadonga; een gebeurtenis die geschiedkundigen doorgaans als het begin van de Reconquista erkennen. Deze slag was echter eerder van symbolisch dan van strategisch belang. Daarmee is het jaar 718 eerder het symbolisch begin van de Reconquista, terwijl de werkelijke herovering niet eerder dan de elfde eeuw na Christus een aanvang nam.

Naast Asturië ontstonden ook nog andere christelijke naties - deels door opsplitsing van andere naties, deels door vereniging van naties - die zich allen alsmaar meer in zuidelijke richting uitbreidden. Toen de christelijke naties merkten dat de islamitische gebieden als gevolg van onenigheid onder de moslims onderling verzwakten, intensiveerden zij hun pogingen tot herovering. In eerste succes was de inname van Toledo in 1085 door Alfonso VI, koning van Castilië-León. Dit was voor de moslims een geweldige nederlaag. Meer dan honderd jaren hierna leden de moslims een tweede nederlaag van groot strategisch belang, in 1212 nabij Las Navas de Tolosa. Het idee van “kruistochten” was reeds in zwang geraakt in Europa, en derhalve riep de paus Innozenz III in 1212 op tot een kruistocht tegen Islam in Spanje. Na de verliezen in het “Heilige Land”, verkregen de Spaanse ridderorden hiermee een nieuw werkterrein. Op de twintig juni van datzelfde jaar vertrok in reactie op het pauselijk gebod vanuit Toledo een verenigd christelijk leger, dat uiteindelijk de moslims bij Las Navas de Tolosa zou verslaan. Van dit moment af aan moesten de moslims alsmaar meer gebieden afstaan aan de christelijke legers. In 1236 viel Córdoba, in 1238 Valencia, in 1246 Sevilla. Uiteindelijk bleef in de periode dertien- tot vijftienhonderd enkel nog Granada islamitisch, aan de zuidelijke kust van Spanje.

Het heroveringproces bevond zich reeds in haar laatste fase toen de twee grootste koninkrijken op het Iberisch schiereiland, Castilië en Aragón, zich in 1479 tot een natie verenigden, door het huwelijk tussen Isabella I van Castilië en Ferdinand II van Aragón in 1469. Hiermee werd tevens het begin van de Spaanse natiestaat ingeleid. Nadat de Reconquista lange tijd een halt gehouden was, voelde men zich nu weer sterk genoeg om een poging te ondernemen om tevens het laatste bastion van Islam op het Spaans vasteland te verslaan. Na vele jaren van oorlog moest tevens islamitisch Granada zich in 1492 overgeven, al waarna de Reconquista als beëindigd werd verklaard. Isabella en Ferdinand werden bekend als “redders van het Christendom”. Op hun grafstenen in de kathedraal van Granada staat het volgende geschreven:

“Mohameticae sectae prostatores”; vernietigers van de Mohammedaanse sekte,

“et heretice pervicacie extinctores”; en verwijderaars van de valsheid der ketters,

“Ferdinandus Aragonorum et Helisabetha Castelle”; Fernando van Aragón en Isabella van Castilië,

“vir et uxor unanimes”; man en vrouw ….,

“Catolice appelati”; met katholieke namen,

“marmoreo clauduntur hoc tumulo”; omsluit dit marmeren graf.

Met de overwinning op de islamitische heerschappij kon door de moslims gebrachte periode bloei niet gecontinueerd worden, op geen enkel vlak, wat catastrofale gevolgen had voor het land. Al de landerijen van de moslims gingen over in handen van christenen, die echter niet in staat waren de structuren ter bewatering van de landbouwgronden aangelegd door de moslims in stand te houden of uit te breiden. Waardevolle landbouwgrond ging hiermee verloren. En de christelijke veroveraars waren evenmin in staat op wetenschappelijk gebied iets voort te brengen gelijk aan hetgeen van de moslims die men verdreven had. De universiteiten raakten verwaarloosd en de steden verarmden, als gevolg waarvan het land haar aantrekkingskracht verloor. Maar aan christelijke zijde werd de waarde van hetgeen de moslims over honderden jaren hadden opgebouwd in eerste instantie niet eens erkent. In 1499 liet Spaans groot-inquisiteur kardinaal Jimenez op de marktplaats van Granada brandstapels vormen waarin men de “onzalige” boeken van de islamitische bibliotheken liet werpen. Het aantal boeken dat kardinaal Jimenez zonder enige kennis over of interesse in hun inhoud op deze wijze liet verbranden, was zo groot dat het vuur dagenlang brandde. Volgens overleveringen zouden een miljoen boeken verbrand zijn, daar naar de mening van de groot-inquisiteur de Arabische taal een taal van ketters was, de taal van een verachtingwaardig ras.

Desalniettemin probeerde men een schijn van coëxistentie van verschillende religies - naar islamitisch voorbeeld - op te houden. Zo werd in het verdrag dat de overgang van Granada naar christelijk handen regelde, de moslims vrije uitoefening van hun religie beloofd. Echter, wat in theorie verzekerd was vond in de praktijk geen toepassing. Kardinaal Jimenez voerde onder bevel van Isabella en Ferdinand een verplichte bekering van moslims door, en verbood het gebruik van de Arabische taal. Toen moslims zich hiertegen verzetten, werden velen van hen gedood en werden hun moskeeën in brand gestoken. Men reageerde op de weerstand van de moslims door hen een keus te laten; men nam ofwel het christelijk geloof aan, of zou vertrekken van Spaans grondgebied, in welk geval alle persoonlijke eigendommen en bezittingen de kerk toe zouden vallen. Toen enkele honderden moslims zich in protest tegen deze maatregel verschansten in de moskee van Granada, bracht men deze tot instorten.

Hoewel men de moslims de keus liet afstand te nemen van Islam of te vertrekken, betekende de laatste keuze dat men al zijn eigendommen kwijtraakte, waarnaast men een grote som geld diende te betalen om toestemming te kunnen verkrijgen het land te verlaten. Praktisch, dus, hadden de niet-christenen de keus tussen enkel bekering en de dood. Het was namelijk ook niet in het belang van de veroveraars al de mensen met kennis en kunde te laten vertrekken. Zo vonden verschillende gedwongen bekeringen plaats, zowel onder de islamitische als de joodse bevolking. De onder dwang bekeerde moslims werden bekend als de “Moriscos”, terwijl men de bekeerde Joden “Conversos” noemde. Het was deze bekeerlingen niet toegestaan het land te verlaten, op basis waarvan men de Moriscos verbood aan de kust te wonen omdat dit het risico van vlucht te groot zou maken.

Dit alles vond plaats onder hetgeen de geschiedenis kent als de Spaanse Inquisitie, welke samenviel met het uitbreken van de oorlog om Granada. En het is hetgeen dat vandaag de dag als de zwarte bladzijde van de Spaanse geschiedenis bekend staat. Op de merkwaarde methoden van deze instelling, zoals afwijzing en marteling, zal hier niet verder worden ingegaan, maar deze zwarte pagina is onlosmakelijk verbonden met de strijd tegen Islam in Spanje. En verbazend is het dat deze Inquisitie voornamelijk door conversos uitgeoefend werd, zoals door groot-inguisiteur Tomas de Torquemada, wiens naam min of meer synoniem is geworden voor de Spaanse Inquisitie. Het hoofddoel van de Inquisitie was er voor te zorgen dat de Moriscos en Conversos niet terug zouden vallen in hun oude geloof. Door de bekering onder dwang ontstonden hele Moriscos gemeenschappen. Stemmen die zeggen dat men zich uit vrije wil bekeerde, stellen dat er bij een keus tussen bekering of dood nog steeds een vrije wil bestaat. Echter, men verzuimde de op deze manier bekeerde moslims en joden iets te leren over het Christendom. Zo werden deze mensen een gemakkelijke prooi voor de Inquisitie, omdat deze mensen de christelijke tradities ofwel niet kenden, of uit principe weigerden uit te voeren. Maar zelfs met hun bekering tot het Christendom waren de Moriscos en Conversos allerminst gelijk aan de Christenen. Zo ontstond er een onderscheid tussen oud-christenen en nieuw-christenen. Paradoxaal genoeg weigerde men de bekeerde joden en moslims als gelijke te beschouwen omdat teveel van hen zich bekeerden. Het leidde ertoe dat Fillip III van Spanje in 1609 het besluit nam alle Moriscos uit het land te verwijderen.

Het laakbaar gedrag van de christelijke veroveraars wordt verder duidelijk gemaakt door het feit dat onder het heroveringsproces al de moskeeën - voorzover deze niet verbrand werden - tot kerken omgebouwd werden. Voorbeeld voor de gewelddadige handeling is de bouw van een grote gothische kerk in het midden van de moskee van Córdoba, de zogenaamde “mezquita”. Ondanks al hun verachting voor de moslims wisten de christenen wel dat dezen hun op het gebied van architectuur ver vooruit waren en hierin reeds grootse prestaties hadden neergezet. Daarom ook verbood de stadsraad van Córdoba in 1523 de bouw van deze kerk in de mezquita, tenzij hiervoor toestemming zou komen van Karel V. Deze gaf zijn toestemming, maar zou volgens bronnen later hebben verklaard:

“Als ik had geweten waar ze daar mee bezig waren, dan had ik hen nooit toegestaan de oude delen van het gebouw te vernietigen. Men bouwde namelijk iets dat reeds op verschillende plaatsen in de wereld bestond, op de plaats van iets dat enig in zijn soort was!”

Nog altijd staat de verbouwde mezquita met haar barok ommantelde minaretten op haar plaats, als stille getuige van de moord en verdrijving van de Spaanse moslims.

Redactie Expliciet Magazine:

Iin 1992, bij de herdenking van de slag om Granada, verontschuldigde koning Juan Carlos van Spanje zich officieel bij de Staat Israël voor het onrecht dat de joden tijdens de Spaanse Inquisitie is aangedaan. Een verontschuldiging voor het onrecht dat nog veel meer moslims is aangedaan, is tot nu toe altijd achterwege gebleven.

Literatuurlijst:

William C. Atkinson: “A History of Spain and Portugal”, Goldmann, 1962

Arnold Hottinger: “The Moors; Arabic Culture in Spain”, Fink, 1995

Henry Kamen: “The Spanish Inquisition”, Heyne, 1980

Franz Wördemann: “Die Beute gehört Allah; Die Geschichte der Araber in Spanien”, Piper, 1985

_____________________

1 Hierbij moet opgetekend worden dat dit in de geschiedschrijving vaak onterecht als “liberale tolerantie” beschreven wordt. Dit is onterecht omdat het hier namelijk eenvoudigweg om een islamitisch gebod handelt, een islamitische wet net zoals vele andere en een uiting van de heerschappij van Islam; de niet-moslims werden niet uit principe van vrijheid deze religieuze tolerantie geschonken.

2 Later, na de herovering, zou deze omstandigheid - de overname van het Arabisch door als spreektaal door de niet-moslims - een probleem blijken, daar de heroveraars zich al snel realiseerden dat de geloofsbroeders van wie zij dachten dat zij hen kwamen bevrijden niet eens meer dezelfde taal als hen praatten.

3 Zie ook: www.infoplease.com/ce6/society/A0859040.html